Mees van den Brink
Mees, Bart en Bob van den Brink
“Die mooie zomer is nog steeds niet voorbij”
Toen Gerard Cox in 1976 maandenlang de eerste plaats van de hitlijsten bezet hield, reed Mees van den Brink lachend in zijn gele Lelijke Eend, met daarin alle soorten dikke en dunne rubberen slangen wapperend uit het open dak, kriskras door Nederland. Want zijn zomer was nog lang niet voorbij. Sterker nog: die was zojuist begonnen. Want die lange zomer die al zowat begon in maart, zorgde voor droogte en dus een enorme vraag naar slangen. Waterslangen vooral. En voor Mees was dit, na een moeilijk eerste jaar, de opmaat naar een bedrijf, dat in 2025 zijn vijftigste verjaardag viert.
Een jaar eerder, op 1 april 1975, begon hij, na zijn baan abrupt te hebben opgezegd omdat hij geen salarisverhoging kreeg, voor zichzelf. Daarvoor was hij werkzaam bij De Boer Ajax Brandblussers in Enschede. De laatste jaren hield hij zich daar bezig met het bekleden van haspels met slangen en hij kwam er achter dat er wel heel veel verschillende soorten slangen waren. En ook voor heel veel verschillende bedrijfstakken en markten. En hij dacht: ‘Daar zou je best wel eens geld mee kunnen verdienen’.
Moeizame start
Maar dat bleek allemaal in het begin nog niet zo eenvoudig en het eerste jaar was het vooral, naast de moeizame slangenhandel, zorgen dat er brood op de plank kwam. Want er was al een zoon Bart, sinds 1973, en in 1975 werd ook zoon Bob geboren. Mees: “Maar mijn vrouw Margreet bleef mij motiveren; ‘je geeft niet op’, zei ze dan. En tja, toen kwam dus die zomer in 1976 en wist ik niet meer waar ik het moest zoeken. Iedereen wilde ineens slangen en ik was in deze regio de enige die ze kon leveren. Nou ja, mijn vorige werkgever leverde ze ook wel en bij mij moest je ook nog eens vooruitbetalen, want ik had geen geld. Nooit gehad ook trouwens, want alles wat ik verdiende, stopte ik terug in de zaak. Mijn voorraad was eigenlijk mijn vermogen, maar van rubberen slangen kun je niet uit eten.” Het bedrijf groeide maar was feitelijk gewoon gevestigd in een rijtjeshuis aan de Veldmatenstraat in Haaksbergen. “Dat rubber stonk natuurlijk en zeker in zo’n zomer. Dat was voor de buurt niet prettig. Het lag ook overal achter het huis, in de voortuin en zelfs op het veld van Bon Boys werden de brandslangen met een schaar geknipt”, vertelt Mees. Om het bedrijf groter voor te doen dan het was had hij iets bedacht. “Ik werd dan gebeld door een grote klant, tikkie arrogant, en mijn vrouw nam de telefoon op. Dan zette zij de bandrecorder aan met allemaal kantoorgeluiden en zei ‘goedemiddag, met Mees van den Brink’. En als ik dan zogenaamd een product moest opzoeken, sloeg ik met allerlei deuren terwijl ik mijn voorraad gewoon in een kaartenbakje had staan. Maar toen diezelfde klant ineens een chauffeur langs stuurde, viel ik natuurlijk door de mand. Eerst was hij heel boos, later kon ie er wel om lachen.”
Eindelijk verhuizen
Uiteindelijk werd er met wat hulp vanuit de gemeente, mede dankzij de overlast die de grote voorraad rubberen slangen veroorzaakte, een nieuw pand betrokken aan de Industriestaat in Haaksbergen. Mees: “Voor die tijd reed de toenmalige burgemeester altijd langs mijn gehuurde schuurtje aan de Molenstraat en zag de troep, die ik overigens ook wel een beetje met opzet maakte, want ik wilde een stuk grond kopen om te kunnen bouwen. Dat is dus gelukt.” Het verhaal van het bedrijf ‘Mees van den Brink Slangen en Koppelingen’ kenmerkt zich met name door groei, maar het feit dat er van de eerste medewerkers uit 1978 nog altijd enkelen werkzaam zijn en er weinig tot geen verloop in medewerkers is, zegt ook veel over het bedrijf nu. Intussen is het al jaren gevestigd aan de Tolstraat, maar ook daar werd de ene na de andere hal bijgebouwd, gekocht of verbouwd.
Overname door Bob en Bart
Zoon Bob (48) keerde pas na een telefoontje van pa (‘kom ie nog ’n keer terug of nie?’) terug na zijn studie Small Business in Haarlem. Bob: “Ik heb eigenlijk vanaf dat moment het hele bedrijf doorlopen en heb daarna ook nog een half jaartje in Italië gewerkt bij een producent om het product te leren kennen. Een mooie tijd.” In 2012, toen Mees 65 jaar werd, nam Bob samen met zijn broer Bart het roer over. Bart: “Ik sta liever op de werkvloer en wilde niet persé in het management. Bob had die ambitie wel. Zo is er vanzelf een prima taakverdeling ontstaan.’’ Bob: “Voor vader was het wel even wennen. Opeens moest hij dus met mij overleggen. Dat vergat hij weleens. Komt er een medewerker bij me die zegt: “Volgende week maandag wil ik graag vrij hebben en je vader vindt het goed.” Dat soort dingen.
De toekomst
Mees, nu bijna 76 jaar: “Ik kon aanvankelijk geen afscheid nemen van de zaak, maar uiteindelijk vind ik het fijn dat ik de druk kwijt ben. Het werd toch te veel moeten. Dat heb ik nu niet meer.” Onder leiding van Bob is het bedrijf uitgegroeid tot een internationale groothandel, met vijftien vestigingen in zeven landen. “En de groei is er nog niet uit”, zegt Bob. Of de derde generatie al aan de deur staat te kloppen? “Mijn beide zoons zijn nog jong, maar spreken er al wel over om de boel over te nemen en mijn dochter weet nog niet wat ze wil. Ze moeten het uiteindelijk niet alleen écht willen, maar ook kunnen.” Voor Bart ligt het anders: “Ik heb twee meiden en die hebben meer met de zorg.” Bob, tot slot: “In 2025 bestaan we dus 50 jaar. Dat willen we groots vieren, temeer omdat ons 45-jarig feestje door corona volledig in het water viel.”